Een uroloog als arts-assistent op de covid-IC van het Spaarne Gasthuis.
“Ik… Ben… Zo… Moe…” Ze zegt het, nauwelijks verstaanbaar. Ik moet haast liplezen en pas nadat ze het twee keer heeft herhaald, begrijp ik wat ze zegt. Ik voel me direct schuldig. Dat ene zinnetje kostte al zoveel inspanning en dan moest ze het voor mij nog een paar keer herhalen ook. Ze ligt er hulpeloos bij; zo’n klein vrouwtje in zo’n groot IC bed met daarnaast alle bewakingsapparatuur en infuuspompen.

Ze is een paar weken lang volledig beademd geweest. Eerder op de dag is bij haar het beademingsbuisje verwijderd. Ze ademde daarvoor al een tijdje spontaan met steeds minder ondersteuning van de beademingsapparatuur. Het ademen gaat gelukkig goed en lijkt haar niet teveel moeite te kosten. De bewakingsapparatuur laat zien dat er voldoende zuurstof in haar bloed zit. Ook de bloedgaswaardes (zie eerder blog) waren keurig. In haar neus zit nog wel een slangetje voor de sondevoeding. Ze is nog veel te zwak om zelf te kunnen eten. Een uurtje later zie ik dat de verpleegkundige haar helpt om wat te drinken. Het kost haar minuten om zelf een paar slokjes water door een rietje op te zuigen.
Ik… Ben… Zo… Moe
patiƫnte op de Covid-19 IC kort nadat het beademingsbuisje is verwijderd.
Een paar dagen later spreek ik iemand die nog aan het herstellen is van Corona. Hij had niet in het ziekenhuis gelegen, maar had het wel behoorlijk te pakken gehad. “De vermoeidheid is het ergste.” Hij vertelde me dat hij voor het eerst weer had geprobeerd te sporten. Dat lukte gewoon niet terwijl hij een paar weken geleden nog 4-5x per week sportte en een goede conditie had. Ook werkten lukte nauwelijks. Met pijn een moeite een paar uur per dag, kantoorwerk, vanuit huis.
Je hoort het op het nieuws, je leest het in de krant. Vermoeidheid na Corona is een groot probleem. Dat wist ik wel: ook ik heb die berichten gelezen. Maar, dat is ver weg, dat zijn anonieme berichten van anonieme mensen. Totdat je het met eigen ogen ziet, of hoort van een bekende. Dan krijgt het ineens een herkenbaar gezicht. Alsof het dan pas realiteit wordt. Dat blijft lastig met dit soort zaken. Je kunt het je gewoon niet goed voorstellen als je het zelf niet hebt meegemaakt of hebt gezien. Dat verklaart waarschijnlijk deels waarom we ons maar moeilijk aan de regels kunnen houden. Ergens in je achterhoofd blijft een stemmetje roepen: het is maar een virusje. Zo erg zal het toch niet zijn. Gelukkig, meestal is het inderdaad niet zo erg. Maar ik weet inmiddels dat het wel heel erg kan zijn.
Kort voor de overdacht loop ik nog een keer bij ‘mijn’ patiĆ«nte langs. Ze wenkt me met haar ogen. “Mag…”, fluistert ze, nog steeds nauwelijks verstaanbaar, “ik… wat… water?” Ik pak het bekertje dat op het kastje naast het bed staat. Net als eerder op de dag lukt het haar om een paar slokjes slokjes door het rietje te zuigen. Misschien verbeeld ik het mij, maar even, heel even, zie ik in haar ogen een glans, een spoor van levenslust. “Tot morgen.” “Tot… morgen…”